Details
349 P.
Reviews
De Volkskrant
'We waren een taai volkje, opgegroeid met onze blik gericht op de Atlantische Oceaan. Een paar duizend mannen, vrouwen en kinderen die zich vastklampten aan de kust en probeerden droog te blijven. Ons dorp was niet louter een dorp, het was ook een manier van denken en een levensbestemming.'
Aldus de opening van het romandebuut van de Ierse schrijver Garrett Carr, De jongen van zee. Het is een zin die de toon zet voor het hele boek. De roman vertelt een verhaal dat is geworteld in dat van een kleine, hechte gemeenschap aan de Ierse westkust. In Killybegs, graafschap Donnegal, om precies te zijn.
De jongen van zee is geschreven in de wij-vorm, heeft een collectieve verteller, die tot geen van de personages is te herleiden. De 'wij' spreekt namens het hele dorp, maar heeft tegelijk toegang tot de gedachten en gevoelens van individuele personages en doet verslag van gebeurtenissen waarbij geen getuigen aanwezig zijn. Dat klinkt tegenstrijdig, maar het resultaat is een fascinerende leeservaring. De zelfverzekerde 'wij' trekt de lezers het verhaal in en laat ze niet meer los.
Op de eerste pagina's lezen we hoe een van de dorpsbewoners zo'n 20 meter in zee een gehalveerde plastic ton ziet drijven met iets erin. Dat 'iets' blijkt een stevig ingepakte, enkele dagen oude baby te zijn. Niemand weet iets over de herkomst van het kind. Komt het inderdaad van zee? Of is het door een wanhopige moeder aan de vloedlijn te vondeling gelegd? En zo ja, wie is dan de moeder? Een dorpsgenoot?
Visser Ambrose Bonnar en zijn vrouw Christine besluiten het kind, een jongen, te adopteren en geven hem de naam Brendan. Het paar heeft al een zoon van 2, Declan, die van meet af aan vijandig en jaloers op de nieuwkomer reageert: 'De wereld zoals hij die kende was verleden tijd.' Brendan wordt in het dorp bekend als 'de jongen van zee', een kind zonder verleden 'dat louter uit toekomst bestond'. Zijn komst kondigt een nieuwe tijd aan voor Killybegs. De roman begint in 1973, het jaar waarin Ierland toetreedt tot de Europese Economische Gemeenschap en daarmee vissersschepen van andere nationaliteiten toegang moet geven tot zijn wateren.
Plots verschijnen er gigantische buitenlandse trawlers op de traditionele visgronden waar de veel kleinere en minder efficiënte vissersschepen van Killybegs tot dan toe het alleenrecht hadden. De race naar de toekomst is begonnen.
De centrale verhaallijn in De jongen van zee exploreert de relatie tussen de jaloerse, praktisch aangelegde Declan en de dromerige, goedmoedige Brendan. Wanneer de opgroeiende jongens naar school gaan, doet Declan of hij Brendan niet kent, en als uitkomt dat de twee stiefbroers zijn, is dat voor de eerste een geweldige vernedering.
Om het allemaal nog erger te maken, blijken veel dorpsbewoners gefascineerd door 'de jongen van zee'. Hij wordt voor hen een soort Messiasfiguur van wie ze een zegening willen ontvangen. De komst van hippieachtige 'alternatievelingen' voegt nog een dimensie toe aan de veranderingen in de gemeenschap. Ook zij beschouwen Brendan als een soort ziener.
Voordat de 'goede zoon versus slechte zoon'-opzet groteske vormen kan aannemen, stuurt Carr de verwikkelingen behoedzaam bij. Het is vertederend om te zien hoe Declan, op zoek naar een identiteit, steeds nadrukkelijker toegang zoekt tot zijn vader en zijn sukkelende grootvader, die een steenworp verderop woont. Brendan dreigt zich onder invloed van alle adoratie te ontwikkelen tot een verwaten einzelgänger. De verschuivende onderlinge verhoudingen wekken een spanning op die tot de laatste bladzijden voortduurt.
Tot twaalfmaal toe gebruikt Carr in De jongen van zee de zinsnede 'Er brak een nieuw jaargetijde aan' ('The season turned'), daarmee onderstrepend hoezeer dit een boek over verandering is. Tegelijk geeft hij levendige schetsen van de nog altijd aanwezige gewoonten en tradities. Heel fraai is een scène over de jaarlijkse zegening van de boten, waarbij de bisschop in een sloep door de haven vaart en elke scheepsboeg met wijwater besprenkelt.
Wanneer twee mensen met dezelfde naam uit elkaar moeten worden gehouden, geschiedt dat op de roddeltoon van bij de dorpspomp: 'De sloep was van Ed Curran, van de Currans uit Altcor, van wie een zoon geneeskunde studeerde, niet te verwarren met de Currans uit Bugnago, van wie een zoon in de gevangenis zat.'
Zoals het in op zichzelf betrokken gemeenschappen hoort, vormt een begrafenis het culminatiepunt in de roman.
Het is de fascinerende relatie tussen Brendan en Declan die het verhaal voortstuwt, maar het is het portret van een veranderende gemeenschap dat uiteindelijk beklijft. Petje af voor Carr, die plot en thematiek laat opdrijven naar respectabele hoogten.