Letter en vlees
Op de achterflap lees je waar De maagd Marino over gaat: 'Een man ketent een andere man vast aan de muur van zijn huiskamer, amputeert zijn penis, snijdt hem vervolgens de keel door en bewaart de smakelijkste delen van het aldus geproduceerde lijk in de diepvriezer.' Je herinnert je natuurlijk het geruchtmakende proces van de Duitse Menschenfresser ? de verdediging argumenteerde immers dat het niet om moord kon gaan, aangezien het slachtoffer zelf om zijn dood had verzocht. Is Yves Petry na vier eigenzinnige, door dwarse monologen voortgedreven romans van koers veranderd, vraag je je af, heeft hij zich aan een journalistieke non-fictieroman gewaagd of ? in het zog van schrijvers als Bret Easton Ellis ? aan achteloze splatter-porno, aan apathisch gestileerde horror? En als kleinzerige lezer vraag je je natuurlijk ook af of je al die bloederige scènes wel wilt lezen.
Dat laatste valt mee. Het mes is zwaar en scherp, het vlees is week: in enkele zinnen worden penis en halsslagader doorgesneden en worden enkele smakelijke plakjes van de achterbil gehakt. Maar na dat heftige eerste hoofstuk vloeit er geen druppel bloed meer. De slachtpartij wordt indringend beschreven, in al haar onvoorstelbaarheid en theatraliteit, maar tegelijk heeft ze onmiskenbaar ook iets abstracts en conceptueels: ze is de denkfiguur van het extreme die als een zwaar en scherp mes boven de roman hangt. De vragen die de roman opwerpt ? wie zijn die twee mensen en waarom hebben ze samen besloten om 'verder dan seks' te gaan ? worden zo op scherp gezet.
De man die het mes vasthoudt, is Marino Mund, een sociaal geïsoleerde, zwijgzame man van 36 die tot haar dood bij zijn moeder is blijven wonen (zijn vader was al langer dood), die zonder veel succes een computerwinkeltje heeft beredderd en nu alleen in de ouderlijke villa woont, in de buurt van het Zoniënwoud. Marino is indolent en passief, maar misschien net daarom heeft hij ook een merkwaardig talent voor mystiek aandoende momenten van kalme vervoering en onpersoonlijke, materiële extase. Het zijn momenten die geen verwoording nodig hebben. Want taal, daar heeft Marino niets mee: 'Het waarmerk van het werkelijke is voor Marino de stilte. Zwijgen is instemmen met de natuur der dingen.' Pas in momenten van pure sensatie waarin taal en betekenis zijn weggevallen, voelt Marino dat hij werkelijk bestaat: hij heeft een 'aangeboren en onaangetast soort werkelijkheidszin dat aan de woorden voorafgaat in plaats van zich erdoor te laten leiden'.
De man die zich vrijwillig aan het mes overlevert, is zijn tegenpool. Vijftien jaar lang heeft Bruno Klaus aan de universiteit het vak Hoogtepunten uit de Literatuur van de Twintigste Eeuw gedoceerd. De publiceerdrift van zijn collega's laat hem koud: Bruno wil alleen maar doceren.
Zijn colleges zijn opvoeringen, erediensten waarin iemand getuigenis aflegt van zijn geloof in de literatuur: 'Ik wilde hun vooral tonen, in levenden lijve aanschouwelijk maken, hoe een man dacht, sprak en bewoog die zich in de kracht van zijn jaren liet bezitten door de kracht van de literatuur.' En die kracht schuilt volgens Bruno Klaus niet in de inhoud of in de realistische overeenstemming met het leven zoals het is, maar in de stijl, de maniakale precisie van de formulering, de overmaat aan details. Literatuur, zegt Bruno ? maar wie Petry's columns in De Leeswolf en zijn essay Mijn leven als foetus (2010) heeft gelezen, weet dat hij hier in grote lijnen Petry's eigen poëtica vertolkt ? literatuur 'breekt met de zingzang van sentimenten en sjablonen die ons doen slaapwandelen', ze staat haaks op de consensus van om het even welke tijd. 'Consensus was immers gericht op het verdoezelen, niet op het uitvergroten van problemen. Literatuur was de ware vriend van het individu. Beide bezaten hetzelfde koppige talent om zichzelf op te dringen als een probleem waarvoor geen oplossing bestond. Mocht ooit de literatuur verdwijnen, dan was het ook afgelopen met het individu.'
Maar na vijftien jaar is Bruno ? een eenzaat zonder partner, kinderen of vrienden ? zijn geloof in de literatuur kwijtgeraakt. Hij neemt ontslag. Wat hij overhoudt, is zijn eigen eenmalige leven van vlees en bloed. Onverhoeds dringt zich de mogelijkheid aan hem op dat hij een eind aan zijn leven kan maken. Maar hij wil niet om het even welke zelfmoord. De individualiteit die hij ooit in de literatuur had menen te vinden ? de 'mystificatie van het individu die nu was uitgeput, die mij had uitgeput, die ik had uitgeput' ? zoekt hij nu in zijn dood, die absoluut eenmalig, onverwisselbaar en onherhaalbaar moet worden. Maar hoe krijgt hij dat voor elkaar?
De ontmoeting met Marino levert het antwoord. Bruno, die na zijn ontslag verslaafd is geraakt aan internetporno en voor zijn pc dringend meer geheugencapaciteit nodig heeft, komt toevallig in Marino's computerwinkeltje terecht. Een folie à deux wordt het nooit: Marino (die nog maagd is) en Bruno hebben enkele keren seks, maar door oververzadiging (Bruno) en desinteresse (Marino) luwt de honger. Wat blijft, is het vlees: 'Wat gaan we doen met het vlees als we er geen liefde in kunnen zien of er geen porno van willen maken?' De vraag krijgt een bloederig antwoord. Zoals bijna al Petry's personages verlangen ook Bruno Klaus en Marino Mund naar een metamorfose. Bruno zoekt een onverwisselbare dood en wil ? zoals Marino ? zwijgend instemmen met de natuur der dingen: zijn vlees 'was bereid tot een overgave aan de werkelijkheid zoals Marino die zelf hooguit in een paar flitsen van gewichtloosheid had beleefd.' En Marino wordt aangetrokken door het vlees als pure, van taal en betekenis ontdane sensatie.
Yves Petry heeft voor zijn roman een geraffineerde en articifiële constructie bedacht. Marino zit in de cel en schrijft zijn verhaal op, maar dat verhaal wordt hem gedicteerd door de dode Bruno. De dode zegt ik, de levende schrijft over zichzelf in de derde persoon. In Marino's notities komt Bruno weer tot leven, als fantoom en als fictie. Wie van realistische verklaringen houdt, kan aan een psychose denken of herinnert zich misschien dat Marino een talent heeft voor mimicry ? na de dood van zijn vader imiteerde hij moeiteloos diens symptomen. Maar in het dichte weefsel van motieven dat deze roman is, gaat het ook om een kannibalistische en religieuze inlijving: wanneer Marino ? sorry, lezer ? de biefstukjes van Bruno's billen heeft verorberd, voelt hij zijn 'reële aanwezigheid'. (In het katholieke geloof wordt tijdens de eucharistie de realis presentia van Christus in het brood en de wijn gevierd.) Tegelijk wordt de onheilige maagd Marino door Bruno bezwangerd met woorden: de vrucht van zijn lichaam is de roman die we te lezen krijgen. Meteen wordt De maagd Marino een allegorie van het schrijven: woordloze ervaring wordt bevrucht door taal, intensiteit door stijl.
De maagd Marino is Petry's beste boek en meteen een van de sterkste romans van de laatste jaren. Hij is toegankelijker en leesvriendelijker dan zijn vorige romans, al blijft Petry zich gelukkig verzetten tegen de conventie van de filmische, in hapklare scènes en dialogen vertelde roman. Zijn kracht zit in de scherpzinnige, dwarse, klaarwakkere, soms in gekte en asocialiteit ontsporende monologen van personages die zichzelf voorhouden dat ze niets te verliezen hebben en voortaan voor eigen rekening denken, die politiek correcte conventies allang hebben opgezegd, koppig allerlei illusies tarten en in nieuwe begoochelingen verstrikt raken ? 'al die luchtkastelen van betekenisgeving die vroeg of laat onvermijdelijk moesten oplossen in het niets'. Er is niets, en als er al iets is, is het een illusie ? maar daar hoeven we verder niet flauw over te doen: dat is de grondtoon die in Petry's welbespraakte monologen weerklinkt. Het merkwaardige is dat die grondtoon bij hem iets monters krijgt, soms iets frivools.
In De maagd Marino zijn die monologen sterker dan tevoren verweven met de geschiedenis die wordt verteld. De typische uitweidingen zijn gekortwiekt: het zijn essayistische riffs geworden, over stijl en literatuur, religie, porno, het boekbedrijf, mystiek, seks, de grootstad. Petry's proza staat hier meer dan ooit onder spanning: de uitdagende, soms bitse en geestige denkbewegingen worden geformuleerd in zorgvuldig opgebouwde zinnen, in een ouderwets complexe syntaxis en met messcherpe beelden. Zo ontstaat wat Frans Kellendonk 'ideeënmuziek' heeft genoemd: een van de mooiste effecten die denkend proza in fictie te bieden heeft. [Eddy Bettens]
Verberg tekst