Er was eens een koning die het thuis erg saai had. Dat gebeurt wel eens meer met koningen. Van een eindje lijkt alles erg mooi: een groot paleis en veel lakeien en lekker eten en drinken, maar als je dan aan zo'n koning vraagt: 'Is het nou allemaal echt wel zo leuk, sire', dan zegt hij vaak in vertrouwen: 'Nee!'"
Deze eerste alinea uit Allemaal sprookjes typeert Annie MG. Schmidts omgang met het sprookjesgenre helemaal. Het verhaal begint als een klassiek sprookje, maar al in de eerste zin start de ontregeling, want welke sprookjeskoning heeft nu een saai leven? Wie Schmidt kent, weet meteen dat die saaiheid doorbroken zal worden. Als er iets was waar ze een hekel aan had, dan was het aan saaiheid, dufheid, conformisme. In die zin is deze nieuwe uitgave een passend eerbetoon aan de koningin van het Nederlandse kinderboek. De illustraties van dertien verschillende illustratoren bieden door de eigenzinnige verbeelding een ware remedie tegen saaiheid. In dit artikel ga ik na hoe elke illustrator op een eigen manier probeert vorm te geven aan Schmidts eigenzinnige benadering van sprookjes.
Sprookjesachtig en eigentijds
Schmidts verzameling sprookjes ? oorspronkelijk verschenen in 1964 onder de titel Heksen en zo: sprookjes ? is wel eens vergeleken met de Sprookjes (1946) van Godfried Bomans. Hoewel beiden geïnspireerd zijn door Hans Christian Andersen, zijn er toch duidelijke verschillen. Bomans schreef zijn sprookjes niet voor kinderen en hij bleef ook veel dichter bij het klassieke genre. De meeste sprookjes van Schmidt zijn veeleer variaties op bekende sprookjesmotieven, die ze gebruikte om haar geliefde thema's vorm te geven. Een eerste typische trek daarbij is de vermenging van de sprookjeswereld en de eigentijdse realiteit.
Een illustrator die deze vermenging uitstekend aanvoelt, is Philip Hopman. Bij 'Het luciferdoosje' tekent hij de erfgenaam in jeans op een bankje naast een rokende verpleegster in witte mini-jurk. Het winkeltje van Liesje heeft dan weer een ouderwetse toonbank, maar de agenten hebben een schrijfmachine. Met zijn typische, zwierige stijl dikt hij de humor aan door de koe die een agent een trap verkoopt, reusachtige proporties te geven. In 'Vreemde juffrouw Bok' contrasteert Hopman de stijve, gotischemeubelen met de gezellige rommel bij juffrouw Bok. Op het bureau van de burgemeester staat een telefoon, hij wil dan ook mee met zijn tijd, wat de reden is waarom hij de juffrouw wil doen verhuizen naar een flatje. Het is typerend dat Hopman Boks autootje niet afbeeldt. Hij concentreert zich liever op haar eigenheid, die Schmidt in haar heel eigen stijl typeert: "Een oude dame. Of dame..." voegde hij er weifelend aan toe. "Hoezo, 'of dame' "vroeg de burgemeester. "Ze is niet zo heel erg dame," zei de bediende.' Opmerkelijk is nog hoe Hopman het contrast tussen de wereld van de mensen en die van de dieren versterkt door zijn kleurgebruik. De mensen tekent hij tegen een bruingele achtergrond, de muizen tegen een blauwe, beide uitgevoerd in zijn typische waterige aquareltechniek.
Ook Marenne Welton mengt realistische en sprookjesachtige elementen, al doet ze dat in een totaal andere stijl dan Hopman. In het spoor van illustratoren als Susanne Rotraut Berner en Jutta Bauer lardeert ze de tekst met allemaal kleine tekeningen. Bij 'Het meisje dat haar naam kwijt was' zie je zowel een rokend konijn als een telefoon; bij 'Het hemelse trompetje' zowel een gevleugeld engeltje en een draak als een vliegtuig, een transistorradiootje en een televisie (uit vroeger tijden). Welton zorgt overigens voor een eigen accent door het engeltje bruin te kleuren.
Ere aan wie ere toekomt: de tekening op omslag en titelpagina zijn van de hand van Schmidts favoriete illustratrice Fiep Westendorp. Zij wist als geen ander zowel koninklijk als doordeweeks gezelschap te typeren. Van de koning in 'De prins wilde niet leren' staan handen en voeten niet zomaar verkeerd en het prinsje is een en al stijfkop (al leert hij uiteindelijk wel een lesje). In 'De miesmuizers' springen het rijke kleurenpalet en het blokkendoosprincipe meteen in het oog. De op elkaar gestapelde gezichten van de miesmuizers drukken met hun vale tinten perfect de typering van Schmidt uit: "Miesmuizers zijn ontevreden mensen die altijd klagen en mopperen en zeuren en jengelen en drenzen en brommen en vloeken en jammeren."
Het bibberende mannetje op de eerste prent van Wouter Tulp bij 'De diepvriesdames' refereert duidelijk aan Fiep Westendorp, maar de tweede, grote plaat in sprookjesachtig nachtblauw doet denken aan de Duitse romantische stijl met huizen als slagroomtorens. Op de volgende prent verrast Tulp door juffrouw Sorbet te typeren als een pin-up in hotpants en de koelkast enkele bladzijden verder komt beslist niet uit de klassieke sprookjes.
Koninklijk en volks
Een tweede typische combinatie in Schmidts sprookjes is die van het koninklijke en het volkse, van de adel en de gewone man. Die combinatie komt op zichzelf in tal van klassieke sprookjes voor, maar Schmidt geeft er een eigen draai aan, net als haar illustratoren. In 'De koning op de kermis' laat Schmidt beide werelden ruilen. De verveelde koning wisselt voor even van rol met de schoorsteenveger. Met kroon en mantel ziet de gewone man er meteen koninklijk uit, ware het niet van de vlekken die Jaap de Vries in zijn gezicht tekent. Overigens zien alle figuren er door De Vries' zwierige stijl even beweeglijk, naïef en kleurrijk uit. Zijn naïeve stijl past perfect bij 'Roel-met-gevoel'. Ook hier weer kroontjes voor het koninklijk gezelschap en mutsen voor de anderen. Maar allen zien ze er even komisch uit. De 'kroon' daarbij spant de lelijke dochter van de kok, die koningin wordt. Kinderen zouden zich wel eens kunnen storen aan haar neus, een wipneus volgens Schmidt, maar een wortelneus op de tekening.
Ook de stijl van Jan Jutte is zwierig, met armen en benen die alle richtingen uit gaan. Jutte is vooral een meester in het volkse. De koninklijke opdrachtgever beeldt hij niet af, maar wel de jonge houthakker, het volkse moedertje, de rovers en het gewone meisje Pietepeut, op klompjes en met schortje. En allemaal hebben ze de typische, leuke Jutte-neuzen.
Het is merkwaardig hoe ook Harry Geelen aan koninklijke en arme figuren dezelfde enorme neus geeft. Daardoor verschilt het gezicht van de prins en het arme aardappelschillertje in 'Kwade gedachten' nauwelijks. Alleen haar haar is meer in de war. De kleren verschillen wel als dag en nacht. Overigens illustreert het sprookje dat je beter arm maar eerlijk en slim bent dan mooi en gedachteloos.
Tijdloos
Schmidt schreef ook sprookjes zonder eigentijdse elementen. Bekend is 'Spikkeltje', over een prinsesje dat verandert in een lijster, tot een slimme prins de betovering van de heks kan verbreken. Martijn van der Linden illustreert dit sprookje in een tijdloze, gestileerde techniek zonder veel franjes, met grote kleurrijke vlakken. Dezelfde techniek gebruikt hij voor het al even klassieke 'De prinses met de gouden haren', dat begint met een traditionele openingszin, om meteen daarna te kantelen in Schmidtsiaanse nuchterheid: "'Vader, ik trek de wijde wereld in,' zei Hans, de molenaarszoon. 'Wat ga je doen in de wijde wereld, Hans,' zei z'n vader. 'Je bezit geen cent!' 'Toch ga ik weg,' zei Hans." Hans oogt met zijn boekentas op zijn rug niet meteen als een sprookjespersonage, maar het landschap zou zo uit de 'Gelaarsde kat' kunnen komen.
Ook Carll Cneut illustreert tijdloze sprookjes. Anders dan Van der Linden plaatst hij zijn figuren niet in een landschap, maar wel (zoals de meeste illustratoren in deze bundel) op het witte blad. Daardoor trekken ze alle aandacht en valt zijn intense kleurgebruik extra op. Zowel de kleine Bertha bij haar poppenhuis als het prinsesje in haar koninklijke bedje doen denken aan Alice in Wonderland van John Tenniel. Maar het bijzonderst zijn de kleine poppen- en dierenfiguurtjes, die Cneut elk een eigen persoonlijkheid geeft.
Dieren behoren tot de favoriete onderwerpen van Mance Post, Annemarie van Haeringen en Sieb Posthuma. Mance Posts mol uit 'Het neurievolkje' doet meteen denken aan die uit de verhalen van Toon Tellegen. Veel soberder typeert ze de koekoek in het verklarende sprookje 'Waarom de koekoek een indringer is.' Van een vergelijkbare soberheid getuigen de vlekkerige kippen en de haan van Annemarie van Haeringen in 'De haan wou hogerop'. Ook zij staan zonder decor op het witte blad. Die eenvoud valt nog meer op in 'En toen ... werden ze kikvorsen', waar Van Haeringen groene kikkers tekent in witte kleren tegen het witte blad. Het is een soberheid die helemaal past bij Schmidts stijl, waarin ook geen woord te veel staat. De opvallendste tekening van Posthuma is die van de beer die het oor van de maarschalk (dat hij te luisteren had gelegd) op een vork prikt. Het is overigens een van de weinige paginavullende illustraties. Nog simpeler zijn de muizen die hij tekent bij 'Snort Piepenga redt vader muis'. Net als Van Haeringen gebruik hij maar één steunkleur, in dit geval oranje.
Anarchistisch
Een laatste, maar misschien wel het meest eigene kenmerk van Schmidts sprookjes is het rebelse, licht anarchistische karakter. In het spoor van Andersen geeft ze voortdurend prikjes op wat volgens haar niet deugt: saaiheid, ijdelheid, opgeblazen gezag of de traditionele opvoeding. Misschien dat ze omwille van deze stekeligheid wel zo van egeltjes houdt. Ze komen niet alleen in haar versjes voor, maar spelen ook een rol in 'Het deegmannetje'. Opvallend is hoe Philip Hopman de meeste stekels afrondt, alsof hij daarmee wil beklemtonen dat ook Schmidts kritiek nooit vlijmscherp is.
Typisch voor Schmidt zijn de eigenzinnige kinderen, die buiten de lijntjes lopen. Zo'n kinderen zijn geknipt voor Gerda Dendooven. Dries uit 'Dries en de weerwolf' tekent ze als een schalkse sproetenkop met een duiveltje op zijn pul. Hij heeft toch maar de vreselijke weerwolf verslagen, die Dendooven extra akelig en harig tekent.
Nog zo'n kleine dwarsligger is Pietepeut uit 'Het beest met de achternaam'. Hoewel iedereen haar zegt dat ze niet door het bos naar school mag gaan, doet ze dat toch, ze is niet bang om het beest te ontmoeten. Uiteindelijk temt ze het ook, dankzij de raad van het lelietje-van-dalen. Het slot is typerend voor Schmidts anarchistische omgang met sprookjesmotieven. Zoals afgesproken, schenkt de koning aan de redder het halve koninkrijk en mag ze met de prinses trouwen. '"Wat een onzin," zei Pietepeut. "Ik ben toch een meisje." "O ja," zei de koning, "dat is waar ook. Nou goed, dan mag je met de prins trouwen." "Eerst zien," zei Pietepeut. En toen ze de prins zag, zei ze: "Oké."' Bijzonder raak getroffen is de prent waarop Pietepeut het monster aan een touwtje meetrekt. Klein als ze is, straalt ze door haar houding, open mond en gesloten ogen één en al zelfvertrouwen uit. Het grote, huilende monster met hangende schouders en piepklein piemeltje is een zielig beest.
En dan is er nog Joris, die zonder kapsones, maar met een groen krijtje, de reus en de draak te lijf gaat. Gerda Dendooven tekent hem als een geblokt kereltje met zwart pak en strohaar. De reus lijkt een uitvergrote versie van hem, maar wel enger, met een rood oog dat een knipoog is naar de weerwolf uit een vorig verhaal. De draak is daarentegen even kleurrijk als een Chinese, papieren draak. Dendooven voegt haar eigen interpretaties toe. Zo tekent Joris bij het begin een naakt meisje op de grond en is de prinses die hij over zijn schouder neemt hoogzwanger (of zo lijkt het toch).
Joris is in elk geval helemaal anders dan de nuffige prinsen die zelfs de koning "te fraai" vindt. Schmidt had een hekel aan ijdelheid. De opschepperige prins met zijn gepermanente haar tekent Dendooven als een verwijfde figuur met een enorm, oranje kapsel. Ook in 'De kikvorst' krijgt de ijdelheid een lesje. Dendooven tekent eerst de prinses als een gestileerde, stijve schoonheid, die scherp contrasteert met de kikkerkop op de tweede prent. Merkwaardig is de blinde prins, van wie het waterhoofd wel fraaier is dan dat van de kikkerprinses, maar niet dan de breed glimlachende smoel van de Kikvorst.
Uiteindelijk doen Schmidts sprookjes en de illustraties niets anders dan wat alle sprookjes doen: de verbeelding prikkelen en verbazing wekken. Wie de sprookjes leest en bekijkt, wordt een beetje zoals het jongetje in 'Het hemelse trompetje': "'Is het heus?' vroeg het jongetje teleurgesteld. Het verbaasde hem wel een beetje, een engeltje met vleugels van veren, maar aan de andere kant was dit jongetje gewend zich te verbazen. De hele dag deed hij niets anders dan zich verbazen over alles wat hij zag en hoorde en rook en aanraakte en daarom kwam deze verbazing niet erger aan dan andere verbazingen." [Jan Van Coillie]
Verberg tekst